Het is al een tijdje mijn hobby: ergens ongezien logeren. Gewoon een huis binnensluipen als niemand oplet. Ik verstop me in een hoek en blijf daar zitten. Even kijken of iemand opmerkzaam is. Gek hoe mensen je over het hoofd zien, wanneer ze niet naar je op zoek zijn. Inbrekers maken herrie, die worden gezocht. Ik blijf heel stil en als ze niet weten dat je er bent, val je gewoon niet op.
Als iemand naar het toilet gaat, pak ik wat uit de koelkast. Een extra glas op het aanrecht valt niet op. Als ze douchen maak ik wat eten voor mezelf klaar. Geen gebakken aardappels of vlees, dat ruikt. Een verdwenen boterham merkt niemand op. Die paar extra korrels of de plak kaas. Niemand maalt erom. ’s Nachts slaap ik in de huiskamer op de bank. Gelukkig snurk ik niet.
Na een paar dagen gaat dat weer vervelen. Steeds vaker ga ik grenzen opzoeken. Even de koelkast open laten staan als ik melk heb gedronken. In de kamer een boer laten, wanneer ze in de keuken zijn. Een kopje laten omvallen. Een deur dichtslaan. Vanuit een hoekje toekijken hoe mensen het geluid gaan onderzoeken en het proberen te verklaren zonder dat hen opvalt dat ik achter het gordijn sta.
De jongedame die me onlangs onbewust onderdak bood, kocht wierook om haar huis te reinigen. Op een ochtend verstopte ik haar borstel. Vanachter de wasmachine keek ik gniffelend toe hoe ze op zoek was naar haar spullen. Even later lag de borstel weer terug op de vertrouwde plek. Ze slaakte een zucht en zette toen een raar lief stemmetje op: ‘Lieve geest, ik houd heel erg veel van je, maar ik wil dat je me nu loslaat.’
Toen hield ik het niet meer. Ik stapte naar voren uit de schaduw, schraapte mijn keel en zei: ‘Hé, malle griet! Ik ben een kabouter hoor!’
Dit is een schaduwblog van ‘Spoken bestaan (of ik ben gek geworden)’ van Debora Degreef